De Laplanduil van Västeras, dé belangrijkste doelsoort van onze reis. |
De keuze viel op de voorjaarsreis naar Zweden van
BirdingBreaks. Een betaalbaar reisje van zes dagen waarin ik tien nieuwe
soorten kon scoren en René en Koert nog een paar meer. Mijn tien doelsoorten
waren: Auerhoen, Hazelhoen, Moeras- en Alpensneeuwhoen, Lapland- en Oeraluil,
Taigagaai, Bruinkopmees, Drieteen- en Witrugspecht. Waarvan die laatste een
buitengewoon lastige was, want die is, ondanks een reïntroductieproject, amper
meer te vinden in Zweden. Voor mijn metgezellen waren ook onder meer Giervalk,
Taigarietgans en Ruigpootuil nog potentiële nieuwe soorten. Ook was er een
aantal al dan niet nieuwe lokale ondersoorten te verdienen, zoals die van
Boomklever, Matkop, Grote Bonte Specht, Kauw, Kleine Mantelmeeuw, Zilvermeeuw,
Staartmees en Goudvink.
De waargenomen soorten in dit verslag zijn vet
gedrukt. Alle waargenomen soorten worden tenminste eenmaal genoemd, namelijk ter
gelegenheid van de eerste waarneming. Meer bijzondere (onder)soorten worden
vaker genoemd en van de specialiteiten wordt iedere waarneming vermeld.
Kokmeeuw bij Hjälstaviken |
Maandag 18 april 2016
Om kwart over drie in de morgen gingen er twee wekkers
af in huize Zwaaneveld/Zuyderwyk. Voor niets, want ik had de hele (korte) nacht
vrijwel geen oog dicht gedaan. Om vier uur stipt stond de gereserveerde taxi
voor de deur om me naar Schiphol te brengen en kon de reis eindelijk beginnen! Toen
ik de taxi uitstapte, arriveerden René en Koert toevallig ook en al snel konden
we beginnen aan de incheckprocedure, die tegenwoordig heel anders gaat dan
vroeger. Checkte je in het verleden in aan een balie met een leuke dame,
tegenwoordig moet je het allemaal zelf uitzoeken. Via de self service check in
krijg je je instapkaart, waarna je je bagage moet inchecken bij een van de bagage-afgiftepunten.
Daarna de rij in voor de centrale security en als je daar doorheen bent, kun je
eindelijk relaxen en kan de vakantie echt beginnen. Zou je denken. Maar dan wil
je een lekker bakkie koffie gaan halen en moet je daarvoor twintig minuten in
de rij staan en als je dan eindelijk zit, schuift er een heel bataljon luid kakelende
mevrouwen bij je aan tafel die je hele slaperige hoofd vol tetteren met
nutteloze informatie.
Gelukkig vertrok onze KLM-vlucht KL1107 precies op
tijd om 06:50 uur richting Stockholm-Arlanda en na krap twee uur vliegen ging
het toestel alweer naar de grond en waren we in Zweden. Het vogelfeest kon
eindelijk beginnen en we waren er klaar voor!
Bij de bagageband, die om de haverklap vastliep,
ontmoetten we onze medereizigers: Jaap van den Andel, Dick Endeveld, Toon
Speleers en Marijke Depypere. Toen we na enig wachten allemaal onze bagage van
de band hadden geplukt, konden we naar de aankomsthal waar onze reisleider,
Jelmer Poelstra, al op ons stond te wachten.
Intussen stond iedereen natuurlijk te popelen om
de eerste Zweedse soorten te scoren, dus liepen we snel naar het busje waarmee
Jelmer ons door Zweden zou karren en gingen we op weg. Rijdend van het
vliegveld Arlanda naar ons eerste doelgebied, Hjälstaviken, zagen we vanuit de
auto de eerste soorten, te weten Stadsduif,
Kokmeeuw, Wilde Eend, Waterhoen, Ekster en Veldleeuwerik. Bij het plaatsje Billby kwamen daar Koolmees, Stormmeeuw en Spreeuw
bij, en ook de eerste min of meer bijzondere soort, een die we in Nederland
niet vaak meer te zien krijgen: de Bonte
Kraai. Bij het plaatsje Husby zagen we de eerste Noordse Kauwen (ondersoort monedula),
te herkennen aan de witte vlekken aan beide zijden van de hals.
Noordse Kauw (ssp. monedula) |
Een biddende forse roofvogel boven de plas werd
begrijpelijkerwijs aanvankelijk voor Visarend uitgescholden, maar bleek bij
nadere inspectie een Ruigpootbuizerd
te zijn! Leuk, en voor zover ik weet de enige van de reis. Na het waarnemen van
de Meerkoet kwam het alsnog goed met
de Visarend, want een exemplaar van
deze soort liet zich prachtig zien en ging zelfs op de foto.
Op het meer werden intussen soorten als Pijlstaart, Kolgans en Wintertaling
gevonden en, ondanks dat het fris was en er een stevige wind stond, zagen we
minstens twee Kleine Vossen
fladderen, de enige vlindersoort die we deze reis waarnamen.
Visarend bij Hjälstaviken. |
En toen was het tijd voor de eerste gloednieuwe
soort voor mijn metgezellen Koert en René: een groep Taigarietganzen steeg op vanuit het riet aan de overzijde van de
plas, vloog een rondje en landde uiteindelijk weer op dezelfde plek. Het was
nog niet echt een spectaculaire waarneming, vooral ook vanwege de afstand, maar
gelukkig zouden er nog mooiere Taigarietganzen volgen vandaag.
We liepen terug naar de auto, onderweg Grote Canadese Ganzen waarnemend, en
lunchten bij de picknicktafels bij het parkeerterrein. Daar merkten we de
eerste Zeearend van de reis op, een
soort die zich nog regelmatig zou laten zien.
Na het eten verdiepte ik me even in wat bloeiende
plantjes en fotografeerde Bosgeelster,
Bosanemoon en Leverbloempje. Die laatste twee waren de witte respectievelijk
blauwe bloemen die je overal in het bos tegenkwam.
Na de lunch gingen we op weg naar de volgende
plas, genaamd Frövisjön nabij Skultuna. Onderweg zagen we de eerste Reeën van de reis, evenals Houtduif en Kramsvogel. Op de plas zelf werden Brilduikers gezien, een soort die we de hele vakantie door op
allerlei wateren tegenkwamen. Erg fraai waren de circa acht aanwezige Kuifduikers in zomerkleed, waarin ze
heel wat mooier zijn dan in de nogal saaie kledij waarin ze bij ons de winter
doorbrengen. Er waren ook hier meerdere Kraanvogels
aanwezig en er werd een Zeearend
ontdekt die aan de overzijde van de plas op de grond zat en mogelijk aan een
prooi zat te knabbelen.
Er stonden een paar Kleine Mantelmeeuwen te rusten
die iets te grijs leken voor Baltische, maar gezien de locatie moeten het toch
echt Baltische Mantelmeeuwen (ondersoort
fuscus) zijn geweest, en de
Zilvermeeuwen die er stonden behoorden tot de ondersoort Scandinavische Zilvermeeuw (ondersoort argentatus). Een leuke ontdekking van Jelmer was het mannetje Zwarte Zee-eend dat op de plas dobberde
en de enige van de hele reis was.
Kraanvogels, ergens langs de weg. |
Op naar plas nummer drie, Nedre Vättern bij het
stadje Skinskatteberg. Daar aangekomen was de wind intussen wel erg hinderlijk geworden
en de zon was verdwenen, zodat het buiten niet erg aangenaam meer was en dat
maakte het lastig zoeken op de uitgestrekte plas, waar we uiteindelijk toch de
doelsoorten Roodkeelduiker (5) en Parelduiker (2) wisten te bemachtigen,
beide in zomerkleed, maar ver weg op het water. Gelukkig zouden we de
Parelduiker later nog aanzienlijk fraaier zien.
Een kort bezoek aan een vierde plasje, in de buurt
van Ramnäs, leverde een zingende Roodborst,
de eerste Wilde Zwanen, Smienten en een Merel op.
Daarna werd het echt de hoogste tijd om een van
onze doelsoorten op de snorren. Daarvoor reden we naar het natuurreservaat
Hälleskogsbrännan, een uitgestrekt bosgebied waar enkele jaren geleden brand
heeft gewoed, zodat er nog slechts een woud van verbrande stammen rest. Al dat
dode hout is echter een eldorado voor de Drieteenspecht, waarvan er hier dan
ook vele paartjes territorium houden. Kwam dat even goed uit, want deze soort
stond hoog op onze respectievelijke verlanglijstjes.
Jammer genoeg hadden we te kampen met de harde
wind die een samenwerkingsverband aanging met flinke regenbuien om ons het
leven zuur te maken en de Drieteenspechten de lust tot roffelen te ontnemen.
Taigarietganzen. |
De teleurstelling werd niet minder toen 's avonds
ook na urenlang posten de Laplanduil niet tevoorschijn wilde komen op zijn
vaste stek in de omgeving van Västeras. Het lange wachten in de wind en af en
toe regen leverde 'slechts' twee Witgatjes
en een Houtsnip op. En ook de
Oeraluil liet zich, nog later op de avond, niet horen. Ai ai, die missers
zetten meteen heel wat druk op de ketel, want ze moesten wel weer ingehaald
worden, ergens tijdens de reis. Maar er was niets aan te doen en na in ons
hotel te Gysinge nog een erg laat hapje eten naar binnen te hebben gewerkt,
gingen we naar de kamers voor een heel korte nacht slapen. Want op
dinsdag 19 april 2016
moesten we bij voorkeur met zonsopkomst in de
bossen van Östervala zijn voor een eerste poging op onder meer het Auerhoen.
Dat lukte niet helemaal, want gezien de twee ultrakorte nachten die we net achter de kiezen hadden, besloten we iets later op pad te gaan. Toen we opstonden werd het al licht en moesten we nog
gaan ontbijten. Lopend naar het gebouwtje waar men iets te eten voor ons had
neergezet zagen en hoorden we de Boomklever
met de witte onderzijde (ondersoort europaeus),
mijn eerste nieuwe taxon van de reis! Dat was alvast een opsteker.
Na een haastig ontbijt en het waarnemen van een Sperwer reden we naar de bossen bij
Östervala. We stopten bij een kapvlakte in het bos, waar ons een bijzonder
sfeervol halfuurtje wachtte. Van verschillende kanten klonken Korhoenders, die zich veelal ophielden
in de toppen van sparren. Het Korhoen was een algemene vogel in de Zweedse
bossen, die we nog vaak zouden tegenkomen. Een koor van Koperwieken vermengde zich met het geluid van de hoenders. Ook een Groenling en een Grote Lijster lieten zich horen, een Boompieper vloog over en ook twee Wilde Zwanen kwamen roepend over ons heen gevlogen.
Boomklever ssp. europaeus, met witte onderzijde. |
Ergens zong een Goudhaan, de eerste Raaf
liet zich zien en horen en daar was mijn tweede nieuwe taxon voor de reis: een Matkop van de ondersoort borealis, die zichtbaar grijzer is dan
die bij ons.
Erg leuk allemaal, maar het was intussen de
hoogste tijd om aan het Auerhoen te gaan werken, en dus verplaatsten we ons
naar een plek waarvan Jelmer wist dat een mannetje Auerhoen er een baltsplaats
op nahield. Aangezien de vogel zich niet liet horen, gingen we het bos in, zo'n
bos met talloze boomstronken, omgevallen bomen, drassige stukjes en glad mos en
waar je eigenlijk constant moest kijken waar je je voeten neerzette en waar het
lopen zeer vermoeiend was. Maar goed, na een klein stukje lopen stootten we een
man Auerhoen op. De meesten van ons
zagen de hele vogel niet en hoorden hooguit wat vleugelgeruis, maar ik had het
'geluk' een seconde lang een groot zwart beest te zien wegvliegen. Technisch
gesproken was –ie dus in de pocket, maar natuurlijk was dit totaal geen
bevredigende waarneming en ik was dan ook niet van plan deze te tellen. Echter,
toen we weer in de auto zaten om naar een volgende plek te rijden, vloog er
ineens een Auerhaan uit een boom vlak langs de weg, en die zag ik een stuk
beter. Telbaar, in ieder geval. Helaas miste een deel van de groep ook deze
vogel, dus zou er minimaal nóg een Auerhoen aan te pas moeten komen om de hele
groep tevreden te stellen. En gelukkig gebeurde dat later op de dag, toen een
wijfje Auerhoen ineens voor ons op de weg stond en korte tijd later opvloog.
Deze vogel werd bij mijn weten door iedereen gezien, zodat deze soort van de to do list kon worden afgestreept.
Maar ik loop op de zaken vooruit. Want eerst reden
we naar een plek waar Jelmer een Ruigpootuil in een nestholte wist te zitten.
En die stond hoog op de verlanglijsten van onder meer Koert en René, voor wie
het nog een nieuwe soort was. En natuurlijk vond ik het zelf ook geweldig, toen
het kopje van de Ruigpootuil in het
gat van de nestholte verscheen. Wat een ontzettend leuk beestje!
Ruigpootuil in nestholte. |
Na een tijdje genieten van het uilenkopje en het
scoren van Kruisbek en Kuifmees voor de triplist doken we het
bos in om te zoeken naar Drieteenspecht en Hazelhoen. Dat viel weer niet mee.
Het bos was moeilijk begaanbaar en beide doelsoorten vertikten het om mee te
werken. Wel hoorden we overvliegende Sijzen,
zong er een Taigaboomkruiper (die
overigens de hele reis niet in mijn kijkerbeeld kwam) en lieten een paar Witkopstaartmezen zich zien, hetgeen
natuurlijk bijzonder gewaardeerd werd, want dat zijn erg leuke beestjes om te
zien.
Na veel geploeter door het bos vond Jelmer een
specht, de eerste van de reis en dat met zoveel bomen, en dat bleek een Kleine Bonte Specht te zijn die zich
mooi liet bekijken. Nadat we na een paar uur gestruikel en gestrompel het bos
lieten voor wat het was, reden we naar een andere plek waar we het Hazelhoen
zouden kunnen treffen, langs een paadje dat evenwijdig aan een stroompje liep,
zodat we niet echt het bos in
hoefden.
Kleine Bonte Specht. |
Op de alternatieve Hazelhoenplek begon het prompt
weer te regenen, want ook vandaag was het weer niet om over naar huis te
schrijven. We zagen een Gewone Pad,
en hoorden een baltsende Watersnip,
maar dat was dan ook alles.
Daarna reden we naar het hotel om de bagage op te
halen en naar de bergen af te reizen. Onderweg zagen we de eerste Huismussen van de reis, die misschien
ook wel de laatste waren, want ik kan me niet herinneren ze nog ergens anders
te hebben gezien.
's Middags volbrachten we de lange reis naar
Funäsdalen in pakweg zes uur tijd. Zo'n 35 kilometer voordat we het plaatsje
bereikten, liepen er ineens hele kudden Rendieren
op de weg, maar helaas betrof het hier gedomesticeerde dieren met belletjes om
hun nek en dergelijke. Toch was het wel een sfeervol gezicht en kreeg ik mede
daardoor voor het eerst een echt 'Zweden-gevoel'. Dat werd nog sterker toen er,
naarmate we hoger kwamen, steeds meer sneeuw bleek te liggen en de meren nog stijf
dichtgevroren waren.
Uiteindelijk bereikten we, in mijn geval behoorlijk
afgepeigerd vanwege slaapgebrek, zware inspanningen en zes uur lang met weinig
beenruimte in het busje zitten, ons hotel in Funäsdalen, wat een leuk hotel
bleek te zijn dat aan een groot, bevroren meer was gelegen. 's Avonds aten we
in een prima restaurant en namen er een paar heerlijke koele biertjes bij.
Woensdag 20 april 2016
Wijfje Drieteenspecht. |
We zagen een Eekhoorn
wegschieten en de eerste Grote Barmsijs
van de trip vloog roepend over. Jelmer speelde een paar keer de roffel van de
Drieteenspecht af en toen hoorden we, érg ver weg, ineens een Drieteenspecht terugroffelen! We deden
verwoede pogingen om de vogel in beeld te krijgen, die jammerlijk mislukten.
Echter, daarbij stootten we wel een paartje Moerassneeuwhoen
op, dat zich luid en duidelijk liet horen maar alleen door Koert werd gezien.
Tja, dat waren twee nieuwe soorten erbij, maar wat
was de score nu eigenlijk? Drie slechte tot matige Auerhoen-zichtwaarnemingen
en twee geluidswaarnemingen. Dat kon beter. Dat móest beter! Tijdens onze
pogingen de Drieteenspecht in beeld te krijgen, hoorden we nog het Korhoen baltsen. Maar de specht
weigerde vooralsnog om zich te laten zien.
Mannetje Moerassneeuwhoen. |
Op het bevroren meer bij ons hotel zagen we na het
ontbijt zowel Kraanvogels als die
prachtige Wilde Zwanen, die vooral
heel mooi uitkwamen op besneeuwde oppervlakken, maar die we helaas niet hebben
kunnen fotograferen tijdens de reis.
Na het ontbijt gingen we met de hele groep op pad,
terug naar hetzelfde weggetje als waar wij vanmorgen vroeg hadden gestaan. Een Boomklever liet zich mooi zien en
horen. En jawel, daar roffelde de Drieteenspecht
weer, maar nu een stuk dichterbij! We liepen het bos in, over de besneeuwde
bosbodem zoekend naar de verblijfplaats van de specht. En uiteindelijk vonden
we haar (het was een wijfje) en konden we eindelijk uitgebreide, langdurige
blikken werpen op een van onze doelsoorten!
Yes! De Taigagaai! |
Het spreekt vanzelf dat de stemming na deze
waarneming behoorlijk omsloeg. Ineens zaten er immers vier van de tien
doelsoorten (althans voor mij) in de tas en de dag was nog maar net begonnen.
Alles leek ineens weer mogelijk.
Natuurlijk had de rest van de groep het
Moerassneeuwhoen nog niet, en wij wilden dat beest uiteraard ook nog wel even visueel
waarnemen, dus gingen we op een plek met lage struikjes het veld in om te proberen
ze te vinden. Ondanks intensief speuren kwam er echter geen sneeuwhoen uit. Wel
een roepende Kievit, wat een vreemd
gezicht was in dat besneeuwde struikenlandschap. Na een tijdje kwamen we
onverrichterzake weer op de weg terecht. Jelmer besloot de auto te gaan halen,
die een eindje terug langs de weg stond en terwijl hij dat deed ontdekten wij
ineens een paartje Moerassneeuwhoen
dat zich fantastisch mooi liet bekijken! De vogels zaten eigenlijk vlak langs
de weg onder een struikje, het mannetje al met een bruine kop en nek, het
vrouwtje nog vrijwel wit. Ze bleven zitten waar ze zaten, ook toen we
dichterbij gingen om ze beter te kunnen bekijken en ze te fotograferen. Wat een
schitterende waarneming was dit, en in een opperbeste stemming stapten we
uiteindelijk weer in ons busje.
We reden door een bizar landschap: een
onafzienbare kale vlakte die geheel
bedekt was met sneeuw en waar zich langgerekte sneeuwwallen hadden gevormd. De
plek heette Ljungdalsfjällen en hier zouden we het Alpensneeuwhoen moeten
vinden. Maar helaas was de wind weer opgestoken en was er in de verste verte
niets te zien of te horen wat aan een Alpensneeuwhoen deed denken. Of toch?
Ineens vloog er een sneeuwhoen vlak voor ons op, en er waren al juichklanken te
horen toen duidelijk werd dat het een Moerassneeuwhoen
betrof, dat ook op deze hoogte en in dit landschap nog voorkomt. Toch leuk,
vonden we, en vanavond zou de wind wegvallen, zo was de voorspelling, en zouden
we hier terugkeren voor het Alpensneeuwhoen. Op grote afstand stond er nog wel een
kudde Rendieren in de sneeuw, een
uiterst sfeervol gezicht.
Taigagaai. |
Vooralsnog gingen we verderop, onder meer op zoek
naar de Sperweruil die in deze omgeving recent nog was gezien, onder meer in
het dorpje Storsjö. Ondanks uitgebreid zoeken kwam er geen Sperweruil uit. Wel
vonden we er een prachtige man Beflijster,
weliswaar op flinke afstand, maar onmiskenbaar. Later konden we hem nog kort
van dichterbij bewonderen. Ook een vijftal Wulpen
meldde zich voor de almaar groeiende vakantielijst.
Klapekster op een draadje. |
We aten al redelijk vroeg op de avond en deze maal
was er pizza te krijgen in het restaurant, van welke gelegenheid ik dankbaar
gebruik maakte. En natuurlijk kwam er ook bier op tafel, al was het er maar
eentje vanavond, want we moesten een beetje helder blijven teneinde met goed
fatsoen het Alpensneeuwhoen te kunnen scoren.
Na het eten reden we terug naar Ljungdalsfjällen
en deze maal was het een eitje. Toen we kwamen aanrijden vloog er al een Alpensneeuwhoen over de weg om even
verderop te landen en we konden de rest van de avond op de vrijwel windstille
sneeuwvlakte genieten van minimaal drie baltsende mannetjes Alpensneeuwhoen die
poseerden op de sneeuwwallen tegen een achtergrond van bizar gekleurde luchten,
wat een serie fraaie foto's opleverde. Ik vond het de mooiste plek, en
misschien wel de mooiste belevenis, van deze reis. Een onvergetelijke avond, en
daarvoor doe je het als vogelaar toch uiteindelijk, voor dit soort
onvergetelijke momenten.
Oké, vijf van de tien doelsoorten in de pocket,
waarvan vier fantastisch mooi gezien. Dat begon er op te lijken. Ineens liepen
we weer op schema, want de helft van de doelsoorten was gezien en de helft van
de vakantie lag nog voor ons.
In de schemer reden we nog naar een plek bij
Bruksvallarna, waar Jelmer een Dwerguil
wist te zitten. En jawel, ook deze vogel liet zich prachtig horen en
uiteindelijk ook zien, zij het als silhouetje in een boomtop. Het was een
prachtige afsluiter van een fantastische dag.
Alpensneeuwhoen in bijzonder sfeervolle omgeving. |
Donderdag 21 april 2016
Vandaag stonden we voor de grootste uitdaging van
deze reis: het vinden van de Bruinkopmees bij Käringsjön. Door Jelmer tweemaal
bezocht en evenzovele malen gezien, maar de soort is schaars en lastig en de
wandeling ernaartoe, ehm, laten we zeggen: uitdagend. Althans voor ongeoefende
sneeuwlopers zoals ondergetekende. De afstand was ook flink: zes kilometer heen
en zes kilometer terug en dat, vooral op de heenweg, in Jelmers angstaanjagende
tempo. Maar goed, de beproeving moest worden volbracht om de Bruinkopmees, een
essentiële soort, te kunnen scoren en gelukkig was het weer goed: wat wolken,
wat zon en weinig wind.
Na een dik uur rijden waren we op de plek waar de
wandeling moest beginnen. Jelmer zette er meteen flink de pas in en de eerste
twee kilometer of zo kon ik nog aanhaken, maar daarna zat er niks anders op dan
in mijn eigen tempo verder te gaan, wilde ik tenminste niet al omvallen voordat
ik überhaupt bij die verduvelde mezen was.
De eerste 3,5 kilometer ging het nog aardig. De
sneeuw op het pad was stevig en flink aangetrapt. We moesten twee bevroren
meren oversteken en ook dat ging op zich prima. Wel werd de sneeuw op het
laatste meer ineens een stuk ruller en daarom liep het een stuk lastiger.
Tenslotte moesten we nog een met sparren begroeid heuveltje op waar je af en
toe tot aan je knieën of dieper in de sneeuw wegzakte.
Bruinkopmees! Poserend voor een berg Auerhoen-poep. |
Maar we waren er! En beter nog: al na zeer korte
tijd kwam de Bruinkopmees in beeld!
En hoe! Het betrof twee vogels die zich uiteindelijk van zeer nabij lieten
horen, zien en fotograferen. Dat was een meevaller van formaat, want de laatste
keer had Jelmer drie kwartier moeten zoeken, en ik zag me na die wandeling nog
niet direct drie kwartier door de kniediepe sneeuw ploegen. Dus haalden we
opgelucht adem en genoten van deze keigoeie prachtsoort onder het genot van wat
meegebrachte appels en mandarijnen. Waarna de lange terugtocht moest worden
aanvaard. Gelukkig ging die in omgekeerde volgorde, zodat het pad steeds
makkelijker werd in plaats van moeilijker. Hoewel de afgelegde afstand
natuurlijk wel een rol ging spelen en uiteindelijk kwam ik toch nog compleet
afgepeigerd bij de bus aan.
De wandeling ging overigens door bij vlagen betoverend
mooi wit winterlandschap, waarin vreemd genoeg bijna geen vogel te ontdekken
viel. Doodse stilte was de norm, bij vlagen afgewisseld door de riedel van een Vink of een Koolmees, en eenmaal zong er vlak langs het pad een Matkop (ssp. borealis).
Grote Barmsijs. |
De wandeling naar de plek van de Giervalken
bedroeg slechts twee kilometer. Dat leek te doen, hoewel we natuurlijk al
twaalf zware kilometers in de benen hadden. Het eerste stukje was veelbelovend:
een boardwalkje, wat lichte sneeuw erop, of niet. Maar even verderop zakte ik
ineens op tien meter evenzovele malen tot mijn knieën in de sneeuw en toen was
er nog een roteind te gaan. Ik hield het voor gezien. De Giervalk was geen
nieuwe soort voor me, want ik had hem al prachtig in Zeeuws-Vlaanderen, een
jaar of vier geleden. Ik had ze graag gezien, maar ik had koppijn, last van
mijn rug en ik had er gewoon geen zin meer in. Het was tijd om te relaxen. De
anderen ploeterden door, inclusief René en Koert, want voor hun was het wel een
nieuwe soort. Naar ik begreep zijn ze na een ware helletocht uiteindelijk op de
plek gekomen en hebben ze het paartje Giervalk
fraai gezien. Ook vlogen er nog Fraters
voorbij. Het is ze van harte gegund.
Intussen liep ik op mijn dooie gemak een beetje
rond en probeerde wat te foto's te maken. Dat lukte aardig: zowel Bonte Kraai, Grote Barmsijs en Kruisbek
wilden voor me poseren.
Bonte Kraai. |
Na een flinke tijd kwam de rest van de groep
vermoeid maar opgetogen terug van hun Giervalk-avontuur. Toen we naar het hotel
in Idre reden, kwam er ineens nog een fantastische verrassing voorbij: er stond
een Eland vlak langs de weg! Deze
spectaculaire zoogdiersoort stond hoog op mijn verlanglijst. Ik had 'm
weliswaar ooit in Canada gezien, maar die is intussen afgesplitst en dus was de
(Europese) Eland een nieuwe zoogdiersoort voor me. Jammer genoeg ging hij er al
te snel vandoor, maar intussen had hij zich toch even goed laten zien!
Die avond verbleven we in het sporthotel van Idre,
waar we hem eens flink wilden raken op biergebied. Al die mooie nieuwe soorten
moesten per slot van rekening een keer gevierd worden, en vanavond stond er
niets meer op het programma omdat we alles wat we hier moesten vinden, gevonden
hadden. En dan zul je altijd zien dat je in een hotel terechtkomt waar
welgeteld vijf flesjes bier in de koelkast staan. Maar ja, op het uiterst
vriendelijke meisje van de bediening kon je toch moeilijk kwaad worden…
Vrijdag 22 april 2016
We hadden niets meer te zoeken in Idre en
omgeving, dus na het ontbijt gooiden we de koffers in de bus en vertrokken naar
het zuiden, waar zich vanavond de apotheose van onze reis moest voltrekken in
de vorm van het waarnemen van de Laplanduil. Die was immers een essentiële
soort: de meest spectaculaire van alle mogelijke nieuwe soorten en bovendien
een die je normaal gesproken wel uit Scandinavië moet halen wil je 'm ooit
zien. Kortom, zonder Laplanduil zou de reis een stuk minder geslaagd zijn dan
met Laplanduil. Het feit dat de wind weer was aangetrokken vandaag en er af en
toe regen werd voorspeld, deed de groep met angst en beven uitkijken naar deze
avond. Zou de uil zich deze keer wel laten zien?
Parelduiker in zomerkleed. |
Even na de middag kwamen we aan in Gysinge, waar
we de lunch gebruikten en waar ik nog wat door de tuin struinde teneinde de Boomklever (ssp. europaeus) op de gevoelige plaat vast te leggen. Dat lukte maar
matig, maar wel liep ik tegen een Grote
Bonte Specht van de (voor mij nieuwe) ondersoort major aan, die wat witter is dan de onze.
Na de lunch reden we naar de bossen van Östervala,
waar we een ultieme poging op het Hazelhoen gingen doen. Maar na die vier uur
in de bus wilden de benen niet meer zo, en na de eerste strompeling door alweer
zo'n honkebonke-bos hielden Koert en ik het voor gezien. Terwijl de rest van de
groep zich in een volgend stuk woud waagde, probeerden wij het op een
alternatieve manier, door vanaf de weg op redelijk gemakkelijk toegankelijke
stukjes een eindje het bos in te lopen. En weer terug zodra het te lastig werd.
Stormmeeuw. |
Terwijl we zo stonden te luisteren vlogen er ook
nog vijf Grote Kruisbekken roepend
over, een soort die door anderen al eerder was gezien.
Laplanduil op z'n paaltje. |
Het duurde lang voordat we er genoeg van hadden.
Eigenlijk kregen we er geen genoeg van, maar vloog de uil op een zeker moment
weg naar een plek waar hij niet meer te zien was. Dat was voor ons het teken
om, nu ons toch zoveel vogelgeluk ten deel viel, ook de Oeraluil maar te
proberen. We zouden morgen een bezette nestkast bezoeken, dus veel zorgen om
deze soort maakten we ons niet, maar toch, als ook de Oeraluil binnen was, was
er misschien tijd over voor een poging op de Witrugspecht en zou (voor mij)
tien uit tien toch nog mogelijk zijn!
Silhouetje van een Dwerguil. |
Als toetje wisten we nog een Dwerguil te vinden in het bijna-duister, die eveneens van ver, maar
onmiskenbaar zijn roep liet horen.
Zaterdag 23 april 2016
De laatste dag van onze reis was alweer
aangebroken toen om halfzes de wekker ging. Vandaag zouden we eerst een tijdje
rondlopen in een gebiedje vlakbij Gysinge, waar onder meer de Witrugspecht
wordt gereïntroduceerd en waar ook de Grijskopspecht voorkomt. Niet dat we op
de Witrugspecht een reële kans maakten, want het hoogtepunt van de
roffelperiode ligt bij deze soort heel vroeg in het voorjaar en sowieso waren
er de laatste tijd geen waarnemingen van vogels waar je op af kon gaan. Het zou
dus een mazzeltje moeten worden. Maar, zoals verwacht, dat werd het niet. Ook
de Grijskopspecht wilde niet meewerken, maar gelukkig kwamen er toch wat
vakantie- en andere leuke soorten uit. Zoals vele koorzingende Kepen, een Kleine Bonte Specht die zich door Koert en mij liet fotograferen,
een zingende Boompieper, de eerste
(voor mij althans) Pimpelmees van de
reis, de eerste zingende Tjiftjaf
van de reis en een paar mooie Noordse
Goudvinken bij wat bebouwing, waar door sommigen onder ons ook een Bonte Vliegenvanger werd gezien, maar
niet door mij.
Grote Bonte Specht van de ondersoort europaeus. |
Na een kort stukje lopen, waarbij Korhanen driftig zaten te bolderen,
kwamen we bij de bewuste nestkast aan. Viel dat even tegen. Van de vogel was
niet meer te zien dan het bovenste randje van zijn kop en een stukje staart,
niet eens genoeg voor determinatie. Ik was dan ook blij dat ik de Oeraluil gisteren al had gehoord, dat
vond ik een heel wat imposanter gebeuren. Maar oké, de soort was technisch
gesproken visueel waargenomen en samen met de geluidswaarneming maakte dat toch
wel een redelijk complete Oeraluil.
Een klein stukje verderop liepen we opnieuw het
bos in, want dit zou een goede plek voor de Grijskopspecht zijn. We vonden er
wat roepende Kruisbekken van type C
(glip-Kruisbek) en een ons van ver
toelachende Groene Specht, maar meer
niet. Het was duidelijk tijd om ons naar de kust te begeven, teneinde daar nog
even flink aan de vakantielijst te werken.
Een héél klein stukje Oeraluil. |
In de baai waren ook weer Taigarietganzen aanwezig. Een Bergeend
was nog nieuw voor de triplist en natuurlijk ontbrak ook hier de Zeearend niet.
Het was alweer tijd voor de laatste bestemming van
deze vakantie, namelijk de kust bij Rödhall. Al lopend door het bos naar de
kust hoorden we een zingende Zwarte Mees,
die daarmee ternauwernood de vakantielijst haalde. Over zee kijkend werd er nog
even flink gescoord voor de lijst, want diverse Kleine Jagers lieten zich zien, een man Eider bevond zich bij twee Parelduikers,
twee Kuifduikers in zomerkleed
dreven op het water en hetzelfde gold voor vijf Grote Zee-eenden. Een verre Zwarte
Zeekoet werd door Jelmer opgemerkt en ook door Jaap en Dick gezien, maar wij moesten hem helaas missen.
Kraanvogels. |
Toen was het tijd om naar het vliegveld te gaan,
waar we ruim op tijd waren, afscheid namen van Jelmer, snel konden inchecken,
nog een heerlijke hamburger aten en met een halfuur voorsprong op het
vluchtschema van Stockholm-Arlanda vertrokken om evenzoveel vroeger op Schiphol
te landen.
Daar namen we afscheid van het gezellige groepje
deelnemers en van elkaar, en omdat de taxi er ook al ruim op tijd was, kwam ik
ruim een halfuur eerder dan gepland thuis, in Leerdam, bij Cilja.
Mooi tripreport Jan en ook bedankt voor de vele mooie foto's. Tot ziens in het veld.
BeantwoordenVerwijderenmvg Dick